Artistiek Pedagogisch Project

Het KASKA-DKO is zich bewust van zijn maatschappelijke functie zo¬wel op het gebied van het onderricht als op het culturele. Het onderwijs wordt verstrekt door leerkrachten die over de vereiste artistieke en pedagogische bekwaamheidsbewijzen beschikken, die het pedagogisch project van de school onderschrijven en die bereid zijn voortdurend verbeteringen aan te brengen in hun onderwijsmethoden met het oog op een optimalisering van het onderwijs in de beeldende kunst in al zijn verschillende aspecten.   

De motivatie van de toekomstige leerlingen wordt beoordeeld in een motivatiegesprek met de atelierleraar. Hoe de leerling de school verlaat en zich positioneert binnen het hedendaags kunstgebeuren, is het doel van ons pedagogisch project.    

Het KASKA-DKO wil hét atelier zijn waar de leerling de ‘beeldtaal’ leert begrijpen en gebruiken door haar vanuit verschillende invalshoeken te onderzoeken en dit in de eerste plaats door zelf actief te creëren. Wij gaan ervan uit dat de leerling, door middel van een nieuw verworven (beeld)taal de hem omringende wereld beter begrijpt en daardoor actief kan mee¬werken aan het dynamiseren ervan. Om dit te realiseren wil de Academie in de eerste plaats een klimaat van dialoog en reflectie scheppen.   

Het KASKA-DKO wil tevens, in de verschillende graden en opties, gefundeerde curricula uitwerken om haar doelstellingen te bereiken. Hierbij ¬staat de leerling centraal en wordt gewerkt naar een maximale ontwikkeling van het individu vertrekkende vanuit diens eigen verworvenheden en achtergrond. Daardoor is het noodzakelijk dat de directeur en de leerkrachten van het KASKA DKO een positief kritische houding aannemen tegenover het artistieke klimaat, en deze attitude overdragen naar de leerling. Zij denken bewust na over de toepasbaarheid van didactische moge¬lijkheden met de bedoeling dit onderwijs voortdurend te optimaliseren. Om dit te kunnen, onderwerpt zij haar methoden en haar pedagogisch project dan ook aan een permanente zelfreflectie. 

De Schoolraad en de directie beschikken over de mogelijkheid om, steeds met de efficiëntie van haar onderwijs voor ogen, activiteiten te organiseren die het onderwijs in een ruimere cultuurhistorische context plaatsen: gastcolleges, tentoonstellingen, voordrachten, studiereizen, e.d.  

Onderwijs heeft een concrete functie, streeft een welomschreven doel na, hanteert een welbepaalde pedagogische methode en het schept bewust een klimaat om het leerproces te bevorderen. Alhoewel het kunstonderwijs in geen enkel aspect fundamenteel verschilt van enig ander onderwijs, is haar opdracht, juist omdat kunst de leidraad is, toch zeer specifiek. Deze omvat:     

  • een materieel gericht gedeelte: de beeldtaal leren hanteren via onderzoek en realisatie van eigen werken en    

  • een immatrieel gericht gedeelte: ontwikkeling en stimulering van de creativiteit.    

Beide delen hebben een inzichtelijk en een ervaringsgericht aspect en hebben tot doel het beoordelings- én uitdrukkingsvermogen van de leerling te stimuleren. Het resultaat van het artistiek traject, na het doorlopen van deze Academie, manifesteert zich niet enkel in de artistieke realisaties van de leerling maar ook in een individuele meerwaarde. 

Centraal in de 1ste, 2de en de 3de graad staat het bijbrengen van attitudes en het ontwikkelen van vaardigheden om zich later als volwassene gemakkelijk te kunnen ‘bewegen’ en te participeren aan de ontwikkelingen in de maatschappij waarin onder meer nieuwe technologieën, de vrije tijd en de aandacht voor natuur en leefmilieu een steeds ruimere plaats innemen. Wij hechten belang aan het verstrekken van functionele kennis, het ontwikkelen van vaardigheden, het aanleren van onderzoeksmethodes en technieken om de verworven kennis adequaat te kunnen aanwenden. Het KASKA-DKO wil hierbij vooral de nadruk leggen op vakoverschrijdend denken. De technische en artistieke componenten worden met dit doel in een ruim cultuurhistorisch en maatschappelijk kader geplaatst.     

Het studieprofiel kunstonderwijs bestaat uit zes kerncompetenties:    

  • individuele gedrevenheid tonen: de leerling vertrouwt op eigen expressiemogelijkheden en wil zijn creatieve resultaten tonen;    

  • creëren en (drang tot) innoveren: de leerling komt actief en uit zichzelf met artistieke vormgevingen, benaderingen en inzichten;    

  • vakdeskundigheid inzetten: de leerling zet verworven kunstvormspecifieke kwaliteiten in bij het gebruik van een artistieke uitdrukkingsvorm;    

  • onderzoeken: de leerling analyseert, reflecteert en communiceert over proces en product;    

  • relaties bouwen en samenwerken: de leerling kan eigen talent en deskundigheid ten dienste stellen van het gemeenschappelijk artistiek doel of project;    

  • presenteren: de leerling toont proces en/of product aan een publiek.    

Voor de eerste tot derde graad worden de einddoelen basiscompetenties genoemd.  

In de 4de graad maakt de leerling een optiekeuze. Via de geëigende disciplines en onderwerpen en vanuit het oorspronkelijke interesseveld van de leerling wordt getracht het kader waarin de leerling met beeldtaal omgaat te verruimen tot het fenomeen ‘kunst’ in de breedst mogelijke zin. Op termijn kan de leerling daardoor het eigen werk beter en bewuster duiden en het plaatsen in een algemeen kunstzinnig referentiekader. In de hogere graad wordt aan vier aspecten aandacht besteed: het kunst¬historische, het vaktechnische, het artistieke aspect en de persoonlijke ontwikkeling. Het kunsthistorische is een referentiekader en een belang¬rijk fundament in alle leerjaren. Prioriteit in de eerste leerjaren wordt gegeven aan het vaktechnische waarna het artistieke aspect belangrijker wordt vermits het een instroomcriterium is voor de specialisatie. Voor de vierde graad zitten de einddoelen vervat in beroepskwalificaties. Zoals het decreet betreffende de kwalificatiestructuur bepaalt, worden de beroepskwalificaties ontwikkeld door de sector waarin de afgestudeerden terecht komen. Voor het dko is dat socio-culturele sector die de artistieke beroepsbeoefenaars vertegenwoordigt.     

In de SPECIALISATIE wordt vertrokken van de technisch-artistieke verworvenheden en competenties opgedaan in de 4de graad van de verschillende opties. De leerling moet in staat zijn een eigen project uit te werken waardoor hij/zij een eigen plaats kan vinden binnen het hedendaags kunstgebeuren.  

Naast de specialisatie is er ook de opleiding recensent beeldende en audiovisuele kunsten. Mediatraining, tentoonstellingsbeheer, kunst- en cultuurfilosofie, kunstgeschiedenis, digitale beeldverwerking vormen samen met Beeldende en audiovisuele kritiek de kern van deze opleiding.

Het KASKA-DKO doet uitsluitend beroep op kunstenaars-lesgevers die vanuit hun opleiding zowel artistiek als pedagogisch geschoold zijn én artistiek actief. Van hen wordt verwacht dat ze bestendig bereid zijn hun vakmethodische aanpak en hun didactisch handelen te actualiseren en te optimaliseren. Bovendien moeten ze bereid zijn in team mee te werken aan de uitbouw en uitwerking van het artistiek pedagogisch project zoals blijkt uit de zelfevaluatie en opgevolgd door het pedagogisch college.    

Het KASKA-DKO neemt zich voor een klimaat te scheppen waarin zowel de leerling als de leraar in de best mogelijke omstandigheden kunnen werken. In het leerproces aan het KASKA DKO is de betrokkenheid van leerling en leraar en van de leerlingen onderling zeer intens. Deze relaties zijn slechts mogelijk in een klimaat van vertrouwen en wederzijds begrip. Het behoort daarom ook tot één van de belangrijke taken van het bestuur, de directie en de leraars, zich voortdurend in te spannen en daartoe alle middelen aan te wenden om een zo gunstig mogelijk onderwijsklimaat te scheppen waarin alle betrokkenen optimaal kunnen functioneren en werken. Het atelier speelt hierin een zeer belangrijke rol. Het functioneert als culturele ontmoetingsplaats waar onderlinge communicatie en dialoog als noodzakelijke uitgangspunten tot realisatie van artefacten worden gezien.   

Het atelier is een:    

  • fysieke ruimte    

  • met infrastructuur    

  • met een aantal mensen die doceren,    

  • met een aantal leerlingen    

  • binnen een afgebakend tijdsvenster    

Elke leraar heeft een uit vakoverleg resulterende leerlijn/jaarvorderingsplan, gebaseerd op de erkende leerplannen en volgt de leerling persoonlijk en brengt hem inzicht en vakkennis bij. Hij brengt mogelijkheden aan zonder oplossingen op te leggen, hij heeft oog voor product én proces en tracht de leerling op beide vlakken intelligent te begeleiden. Het KASKA-DKO gaat ervan uit dat ‘beeldscholing’ moet gepaard gaan met een zo groot mogelijk aanbod aan informatie die op heel uiteenlopende wijze wordt aangedragen. Naast het atelierwerk en de daaraan gekoppelde vakken, onder andere: digitale beeldverwerking, dramaturgie, expressie, kunst en cultuur, kunst- en cultuurfilosofie, kunstgeschiedenis, ontwerpschetsen, waarnemingstekenen, wetenschappelijk tekenen, erkent het KASKA-DKO het belang van de bibliotheek en mediatheek, organiseert of participeert zij aan tentoonstellingen, projecten en randevenementen in en buiten de school... De Academie gaat de dialoog en de confrontatie niet uit de weg.  

Wat voor de leerling geldt, geldt evenzeer voor de leraar. Ook hij moet, samen met de collega’s, kunnen werken in een gunstig werkklimaat. Hij moet ervaren dat zijn inzet, binnen het atelier en binnen het schoolteam, wordt erkend en dat zijn streven naar een levend en levendig onderwijs op collegiale medewerking en waardering kan rekenen. Bovendien moet hij voelen dat hij, weliswaar binnen het pedagogisch project, ruimte krijgt voor zijn eigen methode, dat hij eigen accenten kan leggen en dat hij daar de middelen en de mogelijkheden voor krijgt.    

Elk atelier heeft een specifieke, artistieke eigenheid verwoord in een tekst die een addendum vormt aan het Artistiek Pedagogisch Project.